Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0001

Datum uitspraak2006-10-12
Datum gepubliceerd2006-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200250106
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak moskeebrand; de videobeelden en tijdstip van de brand staan in een te ver verwijderd verband van elkaar. Ook het feit dat verdachte zich op 27 juni 2005, kort vóór de uitzending van het televisieprogramma opsporing verzocht, heeft ontdaan van een jas en schoenen die roken naar benzine, levert naar het oordeel van het hof onvoldoende rechtstreeks bewijs op voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting. Zulks temeer daar geen vergelijkend technisch onderzoek kon plaatsvinden betreffende de benzinesporen op de schoenen enerzijds en de bij de moskee aangetroffen benzinesporen anderzijds.


Uitspraak

Rolnummer: 22-002501-06 Parketnummer: 10-630070-05 Datum uitspraak: 12 oktober 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 13 april 2006 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, thans verblijvende in PI Rijnmond, De Schie, R'dam te Rotterdam. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 oktober 2006. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen. Het hof neemt hierbij met name het volgende in aanmerking. Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat - blijkens ter terechtzitting getoonde videobeelden - de verdachte fietser in de Aleidisstraat te Rotterdam wordt waargenomen omstreeks 03.06 uur en de brand in de moskee wordt waargenomen omstreeks 03.45 uur. Het hof is van oordeel dat, als al moet worden aangenomen dat de fietser op de getoonde videobeelden verdachte is, de voormelde waarneming omstreeks 03.06 uur in een te ver verwijderd verband tot de brandstichting omstreeks 03.45 uur staat, zodat hieraan de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting niet kan worden ontleend. Ook het feit dat verdachte zich op 27 juni 2005, kort vóór de uitzending van het televisieprogramma opsporing verzocht, heeft ontdaan van een jas en schoenen die roken naar benzine, levert naar het oordeel van het hof onvoldoende rechtstreeks bewijs op voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting. Zulks temeer daar geen vergelijkend technisch onderzoek kon plaatsvinden betreffende de benzinesporen op de schoenen enerzijds en de bij de moskee aangetroffen benzinesporen anderzijds. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling. Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer, mr. M.P.J.G. van der Putten-Göbbels en mr. S.J.A.M. van Gend, in bijzijn van de griffier R. Luijken. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2006.